Het wetsvoorstel ‘Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt’, beter bekend als de growshopwet, staat haaks op het vonnis van de Groningse rechtbank in de zaak tegen ‘ideale wiettelers’ John en Ines. Dat constateert het VOC in een brief aan de Eerste Kamer, die op dinsdag 4 november plenair vergadert over de growshopwet.
De Groningse rechtbank bevond de verdachten op 16 oktober weliswaar schuldig aan het ten laste gelegde strafbare feit -hennepteelt- maar legde hen geen straf op. Terecht constateert de rechtbank dat deze teelt een logische consequentie is van het gedoogbeleid. Cannabis die legaal wordt verkocht in de coffeeshops moet immers ergens vandaan komen.
Dit vonnis is het meest recente in een reeks uitspraken die afstand nemen van “de paradox van de achterdeur”. Daarbij ging het tot nu toe om het niet bestraffen van voorraden boven de toegestane 500 gram door coffeeshops. Het Groningse vonnis erkent nu ook de teelt als impliciet onderdeel van het gedoogbeleid. In Nieuwsuur verklaarde de Groningse persrechter Fred Janssens daags na het vonnis: ‘Ik kan me voorstellen dat de politiek in deze uitspraak aanleiding ziet om bepaalde onderdelen van het beleid te heroverwegen.’
Haaks op deze ontwikkeling staat het wetsontwerp ‘Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt‘, dat de Eerste Kamer op 4 november behandelt. Dit wetsontwerp stelt niet alleen, zoals tot nu toe, teelt strafbaar, maar -veel ingrijpender- ook het voorbereiden en faciliteren van teelt, met daaraan verbonden zware sancties van drie tot zes jaar celstraf. Ook wordt de mogelijkheid tot inhechtenisneming in vergelijking tot andere misdrijven verruimd. De ‘growshopwet’ breidt de kring van burgers die als potentiële verdachten onder strafbedreiging vallen disproportioneel uit.
Niet alleen de directie van een Intratuin winkel is potentieel strafbaar, ook een toevallige weekendkracht kan voortaan niet meer lichtvaardig een zak potgrond verkopen. Samenstellers van handleiding-of voorlichtingsmateriaal, al dan niet digitaal, lopen een reëel risico op vervolging. Net als degene die zonder gedegen vooronderzoek, uit compassie, een geldsom aan een armlastig familielid ter beschikking stelt of zijn auto een weekend uitleent.
Het artikel (11a) legt in zijn uitputtende opsomming van nieuwe mogelijkheden tot het plegen van een misdrijf een verbetenheid aan de dag die men eerder zou verwachten bij het tegengaan van voorbereidingshandelingen tot het plegen van terroristische daden.
Nu zijn er bij aanvaarding van de wet twee mogelijkheden. De eerste is ‘dat de soep niet zo heet wordt gegeten als ze wordt opgediend’. In dat geval is sprake van een staaltje krampachtige maar in feite krachteloze symboolpolitiek. De tweede mogelijkheid is dat er -hoe tijdrovend en kostbaar dit in de praktijk ook zal zijn- wél strikt wordt gehandhaafd. De justitiële keten wordt dan, zonder maatschappelijk zwaarwegend belang, opnieuw en op extreme wijze belast. De boodschap van de rechtbank is in feite hetzelfde als die van het VOC: Cannabis? Niet criminaliseren, maar reguleren!