Professor Jan Brouwer, hoogleraar-directeur van het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid, laat weinig heel van de meest recente brief van Ivo Opstelten (VVD), minister van veiligheid en justitie, over het cannabisbeleid. “Een motie van wantrouwen zou niet misplaatst zijn.”
Geen regulering hennepteelt
23/12/2013
door Prof. Mr. Dr. J.G. Brouwer
Bron: website Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid
Opnieuw wijst de Minister van Justitie regulering van de teelt van cannabis af. Of zoals de minister het zelf noemt: regulering van de achterdeurproblematiek. Blijkbaar realiseert de minister zich niet dat de ‘achterdeur’ al lang onderdeel uitmaakt van het collectief gedogen, meer en meer ook in de opvatting van de rechter.
De motivering van de Minister laat zich onderverdelen in twee soorten argumenten: juridische en niet-juridische. Een van de juridische redenen is gelegen in internationale verplichtingen.
Voor het telen van hennep kan volgens internationale verdragen alleen wegens medicinale of wetenschappelijke doeleinden een ontheffing worden verleend, aldus de minister. Helemaal waar, maar voor de verkoop van cannabis geldt hetzelfde. Toch wordt er wiet voor recreatief gebruik verkocht in onze coffeeshops.
Hoe komen we hiermee dan in het reine? Door gebruik te maken van wat het verdrag ons toestaat: een onderscheid maken tussen strafbaar stellen en strafrechtelijk vervolgen. Het niet-vervolgen van henneptelers levert internationaalrechtelijk geen problemen op, mits hiervoor overtuigende argumenten bestaan. Die kunnen in dezelfde sfeer zijn gelegen als die voor de verkoop van cannabis: de volksgezondheid.
Een niet-juridisch argument tegen regulering van de teelt is dat 80 procent van de in Nederland geteelde hennep naar het buitenland verdwijnt. De illegale plantages zullen derhalve met het reguleren van de teelt voor coffeeshops niet verdwijnen, aldus de minister. Als dit getal werkelijk zou kloppen, dan moeten we ons langzamerhand toch wel eens gaan afvragen in welke bodemloze put de minister een niet onaanzienlijk deel van onze schaarse middelen stort om wietplantages op te sporen.
Een motie van wantrouwen zou niet misplaatst zijn, want zo schrijft de minister: ‘Illegale hennepteelt leidt tot overlast en verloedering in buurten en tot direct brandgevaar voor omliggende woningen. De leefbaarheid van een wijk wordt aangetast. Hennepteelt levert kortom een reëel veiligheidsrisico voor de samenleving op.’
Onze exportberekeningen komen uit op maximaal 12 procent. Een substantieel deel van de wiet (en hasjiesj) verdwijnt over de grenzen in de broekzakken van mensen die hier in de coffeeshop is gekocht. Lang niet altijd nederwiet, want de productie in ons land is langzamerhand onvoldoende om aan de vraag in Nederland te kunnen voldoen. De grond is hier – in tegenstelling tot in het buitenland – schaars.
Dat percentage van 12 procent moet overigens al weer naar beneden worden bijgesteld, want in het nieuwsbericht van de minister staat dat in 90 procent van de 103 gemeenten met coffeeshops het ingezetenencriterium inmiddels onderdeel uitmaakt van het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid.
Buitenlanders hebben in deze gemeente dus geen toegang meer tot coffeeshops. Het is een mooie zin, waarmee de Kamer zich ongetwijfeld het bos laat insturen. Wij weten echter wel beter. Om dicht bij huis te blijven, de I staat ook in het Groningse beleid, maar… wordt niet gehandhaafd.
Opvallend is dat de minister de regulering van de cannabisteelt nu ook met een beroep op de Opiumwet afwijst. Dit is het enige valide argument. Hiermee laat de minister echter zien, dat zijn afwijzing een politieke keuze is. De Opiumwet kan immers worden aangepast. Laten we eens beginnen met pro’s en contra’s op een rijtje te zetten. Het zich verschuilen achter oneigenlijke argumenten heeft lang genoeg geduurd.
Prof. mr. Jan Brouwer is hoogleraar-directeur van het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid