Amsterdam manoeuvreert zich met haar coffeeshopbeleid in een underdog positie ten opzichte van Den Haag. Dat schrijft August de Loor, directeur van het Adviesburo Drugs, in een vlijmscherpe analyse van het coffeeshopbeleid van de hoofdstad. “Met deze nogal kritische reactie wil ik duidelijk maken dat het stadhuis het spoor bijster is in het realiseren van een duurzaam Amsterdams softdrugs- en coffeeshopbeleid.”
AMSTERDAMSE SOFTDRUGS- EN COFFEESHOPBELEID
Geachte leden van de Raad,
Er is voldoende aanleiding voor een kritische reactie op de brief van de burgemeester over het afstandscriterium [klik hier voor pdf]. Met de brief legt Amsterdam haar beleid voor de komende jaren vast zonder rekening te houden met dat er nog meer maatregelen uit Den Haag “in de maak” zijn, zoals:
> De maatregel om cannabis met 15% THC op lijst 1 van de Opiumwet te plaatsen (in politieke en praktische zin het “begin van het einde” van het scheidingsbeleid tussen soft- en harddrugs, de hoeksteen van het Nederlandse drugsbeleid.
> De toezegging van Minister Opstelten aan de Tweede Kamer van een mettertijd landelijke invoering van het I-criterium (in popu-term: de wietpas)
> De invoering van een wet op het strafbaar stellen van “voorbereidende handelingen” in relatie tot drugs.
>Van een permanente weigering van de regering om de 45 jaar spagaatsituatie van coffeeshops te doorbreken; de achterdeur (terwijl ondertussen door de intensivering van de bestrijding van de wietkwekerijen, de criminalisering van deze wereld toeneemt met als bijeffect dat de spagaat van de achterdeur zich nog verder verscherpt).
Door in de brief hier geen enkele aandacht aan te besteden manoeuvreert Amsterdam zich ten opzichte van Den Haag in een underdog positie, wat niet vrolijk stemt!
Wat ook weinig vrolijk stemt is het bestuurlijk kader van waaruit het Amsterdamse coffeeshopbeleid wordt ingevuld.
In plaats van de invalshoek van Volksgezondheid, van het in goede banen leiden van het gebruik van cannabis, van het tegengaan van problematisch gebruik onder jongeren (en een aantal kwetsbare groepen), van het middels coffeeshops gescheiden houden van het verkoopcircuit van softdrugs met dat van harddrugs, wordt het Amsterdamse softdrugs- en coffeeshopbeleid ingevuld vanuit de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit.
De afgelopen 45 jaar vormen coffeeshops een integraal onderdeel van het Amsterdamse straatbeeld, waar in een voor gebruikers veilige (en voor de controlerende overheid transparante) omgeving cannabis gekocht en gerookt kan worden.
Daar bovenop vervult het netwerk aan kleinschalige coffeeshops over de stad vervullen een vergelijkbare functie als die van cafés, van een ontmoetingsplek voor al de uiteenlopende bewoners/blowers in de woonwijken en in de binnenstad voor al die miljoenen bezoekers uit alle delen van de wereld.
Dit alles is al jaren niet meer terug te lezen in welke beleidsnotitie van het stadhuis dan ook. Daar waar voormalig wethouder Asscher, de coffeeshopeigenaar nog omschreef als criminogeen, wordt dit in de brief van 11 november verheven naar georganiseerde crimineel. Hoe ver laat het stadhuis de polarisatie met de coffeeshopbranche oplopen?
Als Amsterdam het terugdringen van de criminele inmenging in de coffeeshopwereld wil terugdringen, zou je in de brief minstens een aantal voorstellen over de achterdeur mogen verwachten. Geen enkel woord hierover terwijl wat er in de brief aangekondigd wordt (aanscherping BIBOB, aanscherping van het handhavingsregime, oprichting speciaal coffeeshopcontrole team , invoering scholenafstand) en wat er daarnaast al aan beleid uitgevoerd wordt (Project 1012, Upgrading binnenstad, opknappen woonwijken) tot een ingrijpende reductie van het aantal coffeeshops in Amsterdam zal leiden.
Het gevolg hiervan is dat de nog open blijvende coffeeshops een grootschaliger karakter krijgen met idem een “grotere” achterdeur, dus een verhoogd risico van een criminele inmenging via diezelfde achterdeur naar de coffeeshopbranche.
Met een ingrijpende reductie van het aantal coffeeshops in Amsterdam wordt niet alleen de achterdeur maar ook de voordeur van de overgebleven coffeeshops groter waardoor het huidige proces zich verder versterkt dat coffeeshops zich steeds meer verengen tot louter een afhaalloket/balie in de verkoop van cannabis.
Deze ontwikkeling gaat ten koste van de informele preventieve en voorlichtende functie die er van het personeel en vaste bezoekers uitgaat, in het leren omgaan met het gebruik van cannabis.
Het wegvallen van het horecagedeelte van coffeeshops pakt ook nadelig uit in het voorkomen van overlast van coffeeshops voor de directe omgeving. En tenslotte leidt de reductie tot een toenemende wrevel onder al die bezoekers die hun favoriete coffeeshop gesloten zien worden. Kenmerkend voor de Amsterdamse coffeeshops is de grote diversiteit aan soorten coffeeshops. Het is een afspiegeling van de diversiteit aan soorten bevolkingsgroepen, in etniciteit en sociale achtergrond in de stad.
Het op politieke gronden, van “bovenaf” ingrijpen in de diversiteit aan soorten coffeeshops heeft verstrekkende gevolgen, wat zich niet beperkt tot wrevel onder de gebruikers, maar ook ten koste zal gaan van het algemene leefklimaat in de Multi/culti woonwijken als in de Amsterdamse binnenstad waar toeristen aangewezen zullen zijn op nog een beperkt aantal coffeeshops.
En zo staat de brief vol met tegenstellingen van bijvoorbeeld een streven naar een kleinschalige, transparante (dus regelen die achterdeur zou ik zeggen!), beheersbare branche met als doel van het terugdringen van problematische sofdrugsgebruik onder jongeren terwijl deze jongeren überhaupt niet in coffeeshops mogen komen (en zo leert de jaarlijkse rapportage van het HITTEAM ook niet zijn)!
De brief leest extra bizar als er ten aanzien van dat terugdringen van problematische gebruik onder jongeren geen enkel voorstel in de brief staat. Of het moet zo zijn dat dit te maken heeft met de invoering van het afstandscriterium als zou dit een wapen zijn tegen problematisch gebruik. Maar is het niet zo dat juist diegenen die er een problematische gebruik op nahouden het geen moeite vinden om een paar meter extra te lopen om dan ook bij die iets verdere coffeeshop te ontdekken dat zij ook daar niet binnen mogen.
Onbeheersbaar proces
Wat opvalt in de brief is dat het de titel “afstandscriterium” heeft, terwijl in de brief zeer veel andere beleidsvoorstellen gepresenteerd worden. Nadere bestudering daarvan leert dat de som van alle beleidsvoorstellen het risico herbergt dat het stadhuis door haar eigen doelstellingen van het coffeeshopbeleid heen schiet. Kijkend naar dat de beleidsvoorstellen onder de verschillende verantwoordelijkheden binnen de Driehoek vallen is het risico reëel van een onbeheersbare uitvoering van diezelfde beleidsvoorstellen.
Met deze nogal kritische reactie wil ik duidelijk maken dat het stadhuis het spoor bijster is in het realiseren van een duurzaam Amsterdams softdrugs- en coffeeshopbeleid.
Mijn voorstel is dat het stadhuis, in navolging van 1994, een multidisciplinaire werkgroep opricht die op basis van kennis en inzicht over de ontwikkeling in gebruik van cannabis (en wat zich daarbinnen aan zorgelijke ontwikkelingen afspelen) en wat er nog uit Den Haag te verwachten valt, het stadhuis van adviezen voorziet.
Met vriendelijke groet,
August de Loor