Een sensationele wending in het proces rond Checkpoint, tot aan de sluiting in 2008 de grootste coffeeshop van Nederland, in Terneuzen. Vandaag verklaarde het gerechtshof in Den Haag het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk en sprak alle verdachten vrij: eigenaar Meddie Willemsen en zestien personeelsleden van Checkpoint.
Met dit vonnis maakt het Hof gehakt van de omstreden redenering dat de personeelsleden van de coffeeshop lid waren van een criminele organisatie met als doel export van cannabis naar het buitenland. Volgens deze redenering is elk personeelslid van elke coffeeshop die wel eens een zakje aan een niet-Nederlander verkoopt lid van een criminele organisatie. De Telegraaf van vandaag meldt: ‘Volgens het hof waren de gemeente Terneuzen en het OM er al jaren van op de hoogte dat Checkpoint een grotere hoeveelheid softdrugs in voorraad had dan gedoogd werd. Al die jaren hebben ze niet ingegrepen.’
De Provinciaal Zeeuwse Courant schrijft: ‘Het OM heeft het vertrouwensbeginsel geschonden, oordeelt het gerechtshof. Justitie had van tevoren tegen Checkpoint moeten zeggen dat het zou stoppen met gedogen en zou overgaan tot vervolging. Dat heeft het OM niet gedaan. De leveranciers van Checkpoint zijn wel veroordeeld. Het Hof liet zich ook heel kritisch uit over het softdrugsbeleid, dat ‘innerlijk tegenstrijdig’ is.’
Onder de video op deze pagina vind je een aantal cruciale citaten uit het vonnis.
Voor het volledige vonnis: klik hier.
Zie ook: Hof: politie en justitie gedoogden Checkpoint, Omroep Zeeland, 2 februari 2012
Zie ook: Verdachten zaak Checkpoint onterecht vervolgd, PZC, 2 februari 2012
Zie ook: Verdachten in zaak Checkpoint vrijuit, De Telegraaf, 2 februari 2012
Zie ook: Hoofdrolspelers doen boekje open over Checkpoint zaak, VOC Blog, 23 juli 2010
Omroep Zeeland, 2 februari 2012:
Citaten uit het vonnis van het hof Den Haag:
Uit de hier weergegeven, vaststaande en door niemand betwiste feiten – kenbaar voor alle betrokkenen – trekt het hof de conclusie, dat feitelijk jarenlang is gedoogd dat de gedoogvoorwaarden, zoals gesteld door de gemeente (in overleg en met instemming van het openbaar ministerie in een gedoogverklaring opgesteld), werden overtreden. Bijkomende omstandigheden – zoals rondleidingen van buitenlandse gasten in de coffeeshop en het meebetalen aan drugspreventieprojecten door [coffeeshop X] – ondersteunen die kwalificatie. Er blijkt uit, dat de lokale overheid zelf de grenzen van wat wel en niet door de beugel kon sterk had verlegd en zich ook niet zag als deelnemer aan strafbare feiten. Dat moet wel betekenen dat men niet alleen van het expliciete gedoogkader uitging, maar ook van een feitelijk veel ruimer gedogen. Dat was kenbaar, ook voor de verdachte.
(…)
Niet alleen was in samenspraak tussen gemeente en justitie een gedoogverklaring opgesteld, ook het overig beleid en de aanpak van coffeeshops was een aangelegenheid die de driehoek direct aanging. De betrokken bestuursorganen, dat wil zeggen: openbaar ministerie en burgemeester, en in hun kielzog de politie, trokken samen op inzake het coffeeshopbeleid en de aanpak van problemen met betrekking tot de coffeeshops.
(…)
Vast staat wel, dat het in elk geval de bedoeling was beleid af te stemmen in de driehoek en zo werd het ook naar buiten gebracht, bijvoorbeeld in het door de gemeente gevoerde ‘Damoclesbeleid’. Vanuit het gezichtspunt van burgers – zeker van burgers die zich op dit punt informeerden, zoals de verdachte – was die pretentie kenbaar. Daarom mocht de verdachte dan ook aannemen, dat hetgeen hij met de gemeente besprak ten aanzien van zijn coffeeshop, ook het openbaar ministerie bereikte (of op zijn minst ter ore kwam). Het jarenlang gemeenschappelijk optrekken in de driehoek, dat werd voortgezet ook na 1 juni 2007, is een belangrijk gegeven.
(…)
Het openbaar ministerie heeft gesteld, dat op het vertrouwensbeginsel in elk geval geen beroep meer kan worden gedaan voor wat betreft de periode na 1 juni 2007. Toen is immers een inval gedaan in de coffeeshop en in de woning van de verdachte en is een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in beslag genomen. Dat was een stevige waarschuwing aan het adres van de wetsovertreders. Die gedachte ligt voor de hand als men uitgaat van een plotse confrontatie van verdachten met het strafrecht. Het hof komt, uitgaande van de bijzonderheden van dit geval, echter tot een ander oordeel.
Ten eerste was kenmerkend voor de al meer dan een decennium bestaande situatie het gegeven dat er – hoe dan ook – strafbare feiten werden gepleegd samenhangend met de achterdeurproblematiek en dat die tot op grote hoogte ook werden gedoogd. Het landelijk beleid – als gezegd, door de Algemene Rekenkamer gekwalificeerd als ‘inconsistent en niet handhaafbaar’ – bood weinig concrete aanknopingspunten voor de lokale bestuurders, maar dat gold evenzeer voor de lokale coffeeshophouder, die van begin af aan heeft moeten opereren in de ‘schaduw van het strafrecht’. Wat dit betreft was er, ook na de inval, niets nieuws onder de zon.
Ten tweede heeft de verdachte, zich wel bewust van de nieuwe wind die er ook landelijk woei ten aanzien van het gedogen van softdrugs en de problematiek van het drugstoerisme, zelf zijn zaken goed willen regelen (zoals het een ondernemer betaamt: vooruitziend met oog op de belangen van hemzelf en een winstoogmerk, maar ook met oog voor de werknemersbelangen en de overlastproblematiek en gespitst op damage control). Hij heeft voor, maar ook na de inval contact gezocht met vertegenwoordigers van de overheid. Burgemeester noch officier van justitie hebben echter in dat kader kenbaar gemaakt dat er nieuwe inzichten waren of dat er beleidswijzigingen waren ten aanzien van hetgeen feitelijk werd gedoogd. Het belangrijkste punt van zorg was dat [coffeeshop X] te groot was geworden. Dat was echter geen nieuw punt en verandert weinig aan de situatie ná 1 juni 2007.
In feite was het zo, dat [coffeeshop X] direct na de inval weer open mocht en nog een jaar heeft gedraaid in een feitelijke gedoogsituatie. De verdachte werd op 4 juni 2007 uit de bewaring geschorst; het schorsingsverzoek bevatte als grond het bedrijfsbelang dat speelde en is (kennelijk daarom) ingewilligd door de rechter-commissaris. De verdachte heeft getracht tegemoet te komen aan hetgeen – naar zijn beste inschatting – vanuit de overheid gewenst werd, namelijk het terugdringen van de (grote) bezoekersaantallen en heeft daar ook in geïnvesteerd.
(…)
Gelet op alles wat hierboven is gesteld, mocht de verdachte er, ook na 1 juni 2007, op vertrouwen dat de officier van justitie bij de afweging om al dan niet te vervolgen zijn concrete belangen op redelijke en billijke wijze zou meewegen en mocht hij hopen, dat de officier van justitie zou kiezen voor terughoudendheid teneinde ruimte te scheppen voor de bestuursrechtelijke handhaving (op grond van artikel 13b van de Opiumwet).
(…)
Nu uit het dossier en het verhandelde ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet blijkt dat op kenbare wijze is gemotiveerd op welke wijze het openbaar ministerie is gekomen tot een behoorlijk afgewogen vervolgingsbeslissing, moet het ervoor worden gehouden dat die beslissing tot stand is gekomen met enkel een strafvorderlijk doel voor ogen: de strafrechtelijke handhaving van de Opiumwet.
Het vertrouwen van de verdachte, dat zijn concrete belangen bij het nemen van de vervolgingsbeslissing op redelijke en billijke wijze zouden worden meegewogen, is geschonden.
Slotconclusie
Toetsend aan het vertrouwensbeginsel en het beginsel van de redelijke en billijke afweging komt het hof, gelet op al het hierboven overwogene, tot het oordeel dat die beginselen zijn geschonden op zodanige wijze dat geconcludeerd moet worden tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
(…)
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1, 2, 3 primair en subsidiair, 4, 5 primair en subsidiair, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de strafvervolging.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen als vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 19 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door S.K. Welbedacht,
mr. T.E. van der Spoel en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 februari 2012.
Comment (1)
rene slikker 03/02/2012 at 2:52 pm
Driewerf hosanna,
Eindelijk een rechter die geen blad voor de mond neemt. Deze uitspraak zet het o.m. in zijn hemd en kan m.i.
ook in andere rechtzaken een belangrijke rol spelen.