De plannen van dit kabinet voor coffeeshops komen steeds verder onder vuur te liggen. Bovendien zijn ze juridisch onhoudbaar, zoals blijkt uit een vlekkeloze analyse van professor Jan Brouwer, hoogleraar Algemene Rechtswetenschap aan de Universiteit Groningen.
Meerdere commentatoren wezen op de discrepantie tussen de oproep van ex-wereldleiders, verenigd in de Global Commission on Drug Policy, voor legalisering van cannabis en de repressieve ramkoers van het kabinet, met justitieminister Ivo Opstelten voorop. Columnist Bert Wagendorp in de Volkskrant van 4 juni 2011:
“De roep om beëindiging van de War on Drugs en legalisering wint aan momentum, maar in Nederland beginnen wij ons eigen oorlogje. Opstelten heeft aangekondigd dat hij binnen een paar jaar de drugscriminaliteit met maar liefst 40 procent zal gaan verminderen – het soort luchtfietserij waarop hij zo langzamerhand het patent heeft.
De wietpas gaat de handel in cannabis weer ondergronds drijven en is daarmee een mooi steuntje in de rug voor elke drugscrimineel. Er is maar één grote bedreiging voor de internationale drugshandel, en dat is regulering en legalisering van de markt – een beetje slimme drugsbaas sponsort de War.
Kamerleden van VVD en CDA lieten in december al weten dat de wietpas ‘de laatste kans’ voor het gedoogbeleid is. Niet dat ze na de mislukking willen legaliseren. Hun streven is een drugsvrij Nederland – sommige mensen laden de verdenking op zich van een kwaadaardig soort domheid. Dat is niet zo erg, behalve wanneer ze over wetgeving gaan.”
Vanuit juridisch perspectief maakt professor Jan Brouwer gehakt van de kabinetsplannen in een artikel dat op 3 juni verscheen op de groepsblog Publiekrecht en Politiek.nl, waaraan een grote groep juridische professionals en deskundigen meewerkt. Klik hier voor een link naar het artikel op Publiekrecht en Politiek.
Nieuw drugsbeleid onhoudbaar
door prof. Jan Brouwer, hoogleraar Algemene Rechtswetenschap Rijksuniversiteit Groningen
De lang verwachte brief met hierin de kabinetsplannen voor coffeeshops is 27 mei naar de Tweede Kamer gestuurd. Als het aan de regering ligt, worden coffeeshops besloten clubs voor de lokale markt: alleen leden hebben toegang. Het maximum aantal leden wordt landelijk bepaald. De burgemeester zal in verband met de lokale vraag hierop het aantal coffeeshops moeten afstemmen. Alleen meerderjarige ingezetenen van Nederland krijgen toegang tot een coffeeshop op vertoon van een geldig identiteitsbewijs en een bewijs dat de aanvrager ingezetene van Nederland is. Het lidmaatschap kan niet voor korter dan één jaar worden aangegaan.
Het nieuw voorgestelde beleid roept echter op z’n minst drie problemen op. Dat betreft het toepassen van het zogenoemde ingezetenencriterium. Aan niet-ingezetenen van Nederland moet een coffeeshophouder het lidmaatschap ontzeggen. Volgens art. 1 Grondwet worden echter allen die zich in Nederland bevinden, gelijk behandeld. Op dat beginsel kan men slechts inbreuk maken als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardigheidsgrond bestaat. De nu aangedragen reden – verstoring van de openbare orde – kan niet die grond zijn. Het veronderstelt dat alleen buitenlanders de orde verstoren rondom coffeeshops. Dat is echter nooit aangetoond. Als het al gebeurt, doen Nederlanders het net zo hard.
De Almelose rechtbank heeft om deze reden het coffeeshopbeleid van de gemeente Hengelo in 1996 al eens afgekeurd. De verwachting is dat de Raad van State begin juli in een conflict tussen de burgemeester van Maastricht en een coffeeshophouder hetzelfde zal oordelen over het verplicht ontzeggen van de toegang tot coffeeshops aan niet-ingezetenen.
Tot nu toe wordt een coffeeshophouder gedoogd als hij geen reclame maakt, geen hard drugs verhandelt, geen overlast veroorzaakt, niet verkoopt aan jeugdigen, slechts een kleine hoeveelheid per transactie verkoopt en geen grote voorraad aanhoudt. Daar komt nu een nieuwe gedoogvoorwaarde bij: de coffeeshophouder dient een vereniging op te richten waarvan zijn klanten lid zijn. Het is zeer de vraag of dit juridisch toelaatbaar is. Het gaat niet om een gewone vereniging, maar een vereniging die op structurele basis strafbare feiten pleegt. De Rechtbank Almelo heeft in 2001 een dergelijke vereniging verboden en ontbonden op vordering van de officier van justitie wegens strijd met de openbare orde. Die vereniging stelde zich ten doel de belangen van cannabisconsumenten te behartigen. Zij spande zich in voor het verkrijgen en verstrekken van schone cannabisproducten.
Het is op z’n zachtst gezegd krom dat de regering de voorwaarde wil gaan stellen van het oprichten van een verenging die handelt in strijd met de openbare orde. Een zodanige verplichting roept ernstige spanning op met de vrijheid van vereniging, die in art. 8 Grondwet letterlijk wordt begrensd door de openbare orde.
Een derde probleem valt te voorzien in de sfeer van het toezicht op de verplichte ledenadministratie van de coffeeshopexploitant. Een toezichthouder wordt in dit geval niet belast met het toezicht op de naleving van de wet, maar met het toezicht op de niet-naleving van de Opiumwet. Dat valt moeilijk te rijmen met de wettelijke omschrijving van de taak van een toezichthouder.
Heeft de regering voldoende nagedacht over deze plannen? Of moet de lancering van dit beleidsplan geduid worden als een opzichtige poging om de Raad van State straks de schuld te geven van de onmogelijkheid het coffeeshopbeleid te wijzigen?
Prof. Jan Brouwer, hoogleraar Algemene Rechtswetenschap Rijksuniversiteit Groningen en medewerker Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid